Wat had Spinoza te maken met het hylozoïsme?

Sinds het gesprek dat ik met Jan Knol had speelt door mijn hoofd dat ik nog eens een blog erover moet schrijven dat Spinoza niet als panpsychist dient te worden gezien. In een lang deel van dat gesprek hadden we een discussie over Spinoza’s gebruik van het begrip ‘idee’ en ‘geest’ en over het ‘oneindige intellect’. Dat gesprek heb ik opgenomen, en van het deel over de Korte Verhandeling heb ik een blog met een Youtube-filmpje gemaakt, maar dit deel kan ik niet zo weergeven daar er teveel schetsjes bij werden gemaakt. Als Jan zei: “elke steen heeft een idee”, corrigeerde ik dat met “van elke steen bestaat een idee, of adequate kennis in het oneindige intellect”. Ik vond dat Jan de niet-menselijke materie teveel (zelf) denken toedichtte. En Jan herinnerde mij er toen aan dat Wim Klever mij in een reactie eens had gevraagd of ik soms niet het panpsychisme bij Spinoza zag – of woorden van gelijke strekking. Sindsdien spookt die term regelmatig door m’n hoofd en heb ik vaker gezocht waar die reactie staat, maar ik kan hem niet meer vinden.

Als je dan op Spinoza zo nodig een etiket wilt plakken is hylozoïsme misschien een betere typering, zo speelt dan soms door mijn hoofd, maar ik blijf het riskant vinden, want bij elk etiket waarmee Spinoza getypeerd wordt, komen meteen een heleboel onbegrip en bijbetekenissen mee die niet op hem kunnen slaan.  

Wat de term hylozoïsme betreft is wel aardig om te weten, dat Spinoza indirect aanleiding zou hebben gegeven voor het munten van die term door Ralph Cudworth (1617—1688), de belangrijkste van de ‘Cambridge Platonists’. Hij heeft dat woord in elkaar gezet.

 

 

 

 

 

Cudworth publiceerde een jaar na de dood van Spinoza zijn studie ter bestrijding van het atheisme, The True Intellectual System of the Universe: The First part; wherein, All the Reason and Philosophy of Atheism is Confuted; and Its Impossibility Demonstrated [1678] [heruitgave uit 1845 bij books.google]
Daarin onderscheidde hij vier soorten atheisme, waarvan het vierde (en volgens hem gevaarlijkste) type van de Griekse filosoof Strato was dat hij samenvattend typeerde als: hylozoïsme.

Die term stelde hij samen uit het Griekse hyle (stof) en zoè (leven). Hylozoïsme werd aldus voortaan de naam van een richting in de oud-grieksche wijsbegeerte, die de materie der bestaande wereld levend of bezield achtte en van geen scheiding van stof en leven (overigens zonder bewuste kennis of ’geest’) wilde weten. Een stroming die in de moderne tijd weer nieuw leven ingeblazen zou krijgen, volgens Cudworth. Tot tweemaal toe, in de inleiding en een hoofdstuk, schreef hij (ik neem de tweede tekst die J. Israel geeft in Verlichting onder vuur):

 

"[We] zouden dan ook geen enkele aandacht aan deze speciale vorm van atheïsme hebben besteed en het niet uit zijn graf hebben opgeroepen, ware het niet dat we hebben begrepen dat de geest van Strato kort geleden is gaan rondwaren en wel onder een aantal mensen die het atheïsme een warm hart toedragen en geen vertrouwen meer hebben in de atomistische variant ervan. Deze hylozoïstische hypothese werd al gauw als de rijzende zon van het atheïsme gezien et tanquam spes altera Trojae, het lacht hen al toe en verleidt hen van een afstand en geeft hen goede hoop dat deze rampzalige en hopeloze zaak zal slagen." 

Cudworth was, zo liet hij vertrouwden weten, al jaren geleden door mensen rond de kring van Spinoza gewaarschuwd over de leer die Spinoza verspreidde en die toen nog op slechts  beperkte schaal rondging. Van Limborch zou die klokkenluider volgens Israel geweest kunnen zijn. De Opera Posthuma had Cudworth bij het schrijven van zijn werk kennelijk nog niet in handen. Maar hij was genoeg gewaarschuwd om de ideeën van Strato weer te bestuderen. Als het waar is wat hij schrijft is in zekere zin Spinoza dus de aanleiding ervoor dat de term hylozoïsme ontstond. Maar of die adequaat op hem van toepassing is, is nog maar de vraag.  

 

Reacties

"Elke steen heeft een idee". Dat deed me denken aan wat Michael della Rocca beschreef in hoofdstuk 3.5 van zijn Spinoza, 2008: The Pancreas Problem, the Pan Problem, and Panpsychism. Wat geldt voor het idee van mijn lichaam als uitgebreide bestaanswijze geldt ook voor alle andere uitgebreide modi. Van elke uitgebreidheid bestaat een idee. Ergo, alle uitgebreide bestaanswijzen zijn, zij het in verschillende gradaties "bezield". (2/13s), cf Bennett, Study of Sp. Ethics, p.135, Curley, Behind the Geom. Meth. hfdstuk I, 8. In je bespreking van het boek in blog 13-04-2011 ging je niet verder in op dit onderwerp zoals della Rocca het beschreef. Misschien nu alsnog? Ben ik wel benieuwd naar.

Prima, Herman, dat je me af en toe huiswerk opgeeft, maar het wordt me nu wat te veel. Ik laat het dus hangen.
Ingaan op wat Bennett, volgens mij de uitvinder van de mind-body-identity-thesis, volgens mij de mind-body-identity-delusion, kost me veel te veel tijd.
Wat het hoofdstuk van Della Rocca betreft, wijs ik je er alleen op hoe snel hij (zonder overgang of toelichting) een paar maal overgaat van het bestaan van een idee in het oneindige intellect, naar het subjectieve ervaren van de "I". Van dat mijn geest (in God) mijn lichaam representeert, maakt hij (p. 111) ineens "the claim that I represent all the changes in my body." En dat is een heel andere bewering.

O ja, Herman, ik wilde je nog wijzen op de uitleg van H.A. Wolfson in The Philosophy of Spinoza (II, p 56 ev) over het niet panpsychistische van 2/13s (over de "reliqua Individua , quae omnia (...) animata tamen sunt"). Ik kan me in diens uitleg goed vinden.

Stan, dank voor het advies Wolfson op dit punt na te lezen. Als ik die twee delen nog maar kon krijgen.
Ik zal je niet meer lastig vallen met "huiswerk". Voorlopig houd ik me heel rustig met Democratic Enlightenment. (Bij Atheneum 35 euro)

Bij bookdepository.com €29.14 - onvoorstelbaar! Gratis thuisbezorgd.

:(