Nieuw zicht op het Rampjaar 1672

Gedrukte chaosOok voor Spinozisten is het interessant om kennis te nemen van dit boek van Michel Reinders dat afgelopen week verscheen, Gedrukte chaos. Populisme en moord in het Rampjaar 1672. Balans, Amsterdam, 2010 (sept.) 320 pagina’s met vele illustraties van pamfletten.

Gedrukte chaos is de handelseditie van het proefschrift waarop Reinders eind 2008 promoveerde en waarin hij een onderzoek doet naar het verband tussen politieke pamfletten en politieke actie van burgers in het Rampjaar 1672. Het boek geeft een ander en m.i. duidelijker beeld van wie er werkelijk achter de lynchpartij van Cornelis en Johan de Witt zaten. En over hoe er in de Republiek een klimaat kon ontstaan waarin de anti-orangistische regenten hun leven niet meer zeker waren. Het doet dat door een analyse van de rol die de hoogopbloeiende cultuur van politieke pamfletten hierin speelde. Te makkelijk werd het conflict vereenvoudigd door een tegenstelling te zien tussen ‘orangisten’ (aanhangers van Willem) en de aanhangers van de ‘Ware vrijheid’ ofwel de Loevensteinse factie of Staatse partij (aanhangers van o.a. Johan de Witt).

Michel Reinders (1979) die als freelance journalist voor diverse kranten en bladen en als tekstschrijver bij Tekstschrijvers.nl werkte, is in de invloed van media geïnteresseerd (en heeft kritiek op Habermas’ theorie van de Öffentlichkeit - die tegenwoordig uiteraard als de ‘public sphere’ moet worden getypeerd; dit gebeurt in de voetnoten). Hij heeft in ieder geval een zeer vlot leesbaar boek geschreven, dat daardoor overigens niet minder wetenschappelijk werd.

Reinders geeft een interessant overzicht van de vele pamfletten, waarmee burgers zich mengden in de lokale en ook gewestelijke en nationale politiek. Hij schetst de gebeurtenissen en vooral de onlusten gelijkopgaand met de vooropgaande en/of volgende pamfletten. In 1672 verschenen er iets meer dan 1600 pamfletten, tegen gemiddeld 300 per jaar in de jaren eromheen.

Wat er opvallend uit naar voren komt is de verwachting dat, als maar eenmaal de prins van Oranje in de functie van kapitein-generaal wordt benoemd er een einde komt aan de macht van de Fransen die in zo korte tijd zo’n groot deel van het land hadden kunnen veroveren. Of iets later de verwachting dat als maar eenmaal Johan en Cornelis de Witt aan de kant zijn gezet er een einde komt aan de corruptie in landsbestuur (“want door zijne Doodt, Soo raken wy weer uyt den Noodt”). In tegenstelling tot het boek van Panhuysen (Rampjaar 1672) waarin de angst voelbaar wordt dat de waterlinie niet in staat zal zijn de Fransen tegen te houden, ligt het accent in dit boek veel meer op de roeringen vanwege het wantrouwen van burgers tegenover de magistraten en vroedschappen. Ze vonden dat de regenten in b.v. Utrecht veel te snel hun stad hadden verlaten en ze beschuldigden hen van verraad en het verkopen van de steden aan de invallers.

Opvallend is dat door Reinders presentatie en ordening van het materiaal de indruk ontstaat dat de moord op de broers De Witt “een collectieve daad door burgers [was] die recht zochten als correctie op het – in hun ogen – dubieuze vonnis van het Hof van Holland.” (p. 180) De indruk alsof er sprake was van rationaliteit (i.p.v. hoogoplopende onredelijke passies) ontstond ook door zijn beschrijving vanuit pamfletten van na de gruwelijke lynchpartij, waarin voor elk afgesneden en uitgerukt lichaamsdeel een a.h.w. zinvol motief werd gegeven (p. 177). Het blijft uiteraard soms moeilijk om duidelijk te onderscheiden tussen werkelijke motieven en rationalisaties ervoor. Maar hier zou dat toch niet zo moeilijk hoeven zijn. Door deze presentatie lijkt Reinders de slachting door burgers te vergoelijken wegens de nalatigheid van de verantwoordelijke overheden.

Tot dan toe kwamen deze colleges tot stand door coöptatie en waren deze gewend meer in het geheim te besturen; als gevolg van de eisen van de burgers kregen zij enig voordrachtrecht en kwam er meer openheid en verantwoording van het bestuur. Interessant is te zien hoe in de discussie het beeld dat de bestuurders vooral hun eigen belang i.p.v.’het algemeen interest’ behartigde naar voren komt. Hij laat zien hoe in die pamfletten het axioma van de De la Courts weerspiegeld werd dat “het welzijn van de bestuurder af moest hangen van het welzijn van de bestuurden.”

Het gevaar van oligarchievorming in de republiek moest tegengegaan worden met politieke participatie door burgers. En dat eisten zij dus. In veel pamfletten was grote aandacht voor de legitimering van de opstand der burgers. De gedachten over de relatie burgers – overheden werden nog eens flink opgeschut. De regenten, zo schreef een pamflettist hadden de oppermacht niet in eigendom; zij representeerden enkel deze soevereiniteit, omdat zij in naam van de burgers bestuurden. “Macht en gezag (imperium en potestas) lagen bij de bevolking (populo). Als het bestuur veranderd moest worden, zoals in 1672, moest deze ‘populo’ in actie komen.” (233) Zij vormden niet zomaar de losse en ongebonden ‘multitudo’, maar vormden vanwege hun privileges en verplichtingen een deel van het politieke lichaam (als populus). De regenten ontvingen hun macht van de burgers. Dit werd via de pamfletten en door de acties nog eens duidelijk gedemonstreerd.

Het ‘Rampjaar‘ staat in dit boek veelmeer voor de burgerlijke onlusten in de steden, de moord op de De Witten en de wetverzettingen die daarop volgden. Reinders laat aan de hand van de vele pamfletten zien dat in tegenstelling tot de eerdere dominante geschiedschrijving niet het ‘grauw’ of het ‘rapalje’, maar de gezeten burgers, waaronder aanzienlijke burgers, de grootste en eigenlijke rollen vervulden. Of en in hoeverre Spinoza’s twee jaar eerder verschenen en direct verguisde TTP wellicht een rol heeft gespeeld, komt niet aan de orde. Het lijkt mij inderdaad niet aannemelijk dat in enig pamflet naar deze filosoof zou zijn verwezen. Eenmaal komt de naam van Spinoza voor, maar op een wat dubieuze manier, waar Reinders de ‘grauw-these’ weerleggen wil. Er verschenen pamfletten waarin de moordenaars het stempel ‘grauw’ kregen, schrijft hij, maar in geen enkel van deze pamfletten ging het erom de sociale positie van de moordenaars aan te geven, maar om de afschuw over de moordenaars te uiten. En dan schrijft Reinders: “Dit was een tactiek die overeenkwam met Spinoza, die zoals we kunnen lezen in het werk van Leibniz, ‘ultimi barbarorum’ op de plek van de moord wilde schilderen om uiting te geven aan zijn afschuw. Spinoza’s huurbaas weerhield hem van dit plan, omdat deze ervan overtuigd was dat de filosoof ook om het leven zou worden gebracht als hij in al zijn woede naar het Groene Zoodje zou lopen.” (p. 172)

              Beluister daarover dit stukje hoorspel     

Twee opmerkingen. Reinders heeft waarschijnlijk niet zelf gelezen in het werk van Leibniz, anders zou hij niet van schilderen op de plek van de moord hebben gesproken. Opmerkelijker is dat hij spreekt van ‘tactiek’  - alsof er eigenlijk geen aanleiding voor oprechte morele verontwaardiging bestond en die alleen maar een tactische zet in de politieke gebeurtenissen was. Je kunt ook zeggen dat hieruit zijn objectieve en ‘functionele’ benadering blijkt? De angst vermoord te worden als de De Witten, de vele dreigende waarschuwende verwijzingen naar die moord, hebben later zeker effect gehad op de erop volgende bestuurswisselingen.

Maar zouden er geen oprecht verontwaardigde morele uitingen zijn geweest? Hier is ofwel sprake van een vorm van wetenschappelijk deformatie of zelfs een verborgen ondertoon van vergoelijking van die gruwelijke moord bespeurbaar.
Geef mij dan maar de eerlijke woede die Theun de Vries Spinoza in bovenstaand stukje hoorspel heeft laten uiten.

Reacties

Hoi Stan, het geluidsfragment doet het niet, maar is wel te beluisteren door hier op m'n naam te klikken.
Dank voor deze blog!

Dankje, Leon, voor je melding.
Ik had e.e.a. met Word en Internet Explorer gemaakt. Dat werkt kennelijk niet met Mozilla Firefox of andere browsers. Ik heb nu een link naar jouw geluidsfragment erbij opgenomen.
Groet