Franciscus van den Enden (1602 – 1674)

Gisteren las ik het boekje van Jan V. Meininger en Guido van Suchtelen over Franciscus van den Enden: Liever met wercken, als met woordende levensreis van doctor Franciscus van den Enden, leermeester van Spinoza, complotteur tegen Lodewijk de Veertiende [Heureka, Weesp, 1980]. Ik was er nooit eerder aan toegekomen, maar het stond wel op mijn te-doene-dingen-lijstje en gisteren leende ik het dan uit de Maastrichtse bibliotheek.

Ik vond het best een aardig boekje dat zich in één ruk liet uitlezen. Na 33 jaar, hoewel op vele punten achterhaald door nieuwe ontdekkingen, is het nog steeds de eerste én de beste monografie over Van den Enden. Maar het wordt langzamerhand wel tijd dat er een nieuwe biografie over deze man geschreven gaat worden. Iets om te stimuleren voor het Biografie Instituut in Groningen? Ik vrees echter dat Van den Enden daar als té onbelangrijk figuur in onze (cultuur-)geschiedenis wordt gezien.

Het is uiteraard leuk voor een lezer anno 2013 die intussen beter geïnformeerd is, passages te lezen als: “Zijn geschriften, zo ze al hebben bestaan, zijn geheim gebleven.” (p. 131). En: “Er is nergens een aanwijzing gevonden, dat Van den Enden inderdaad voor Hollandse Kolonisten op de oostkust van Amerika een onafhankelijke republikeinse regeringsvorm zou hebben ontworpen.” (eindnoot 2, p. 146) Dit schreven ze n.a.v. een bewering van Jean-Pierre Petitfils die in “Le complot du chevalier du Rohan”, in L’Histoire pour tous, 1969, had geschreven over een “Etat populaire invincible, qu’il avait déjà tenté d’appliquer en Nouvelle-Hollande.” (p. 116)

Het geeft nog eens te meer aan wat een ontdekking n.a.v. notities in het strafproces, bewaard in het Parijse archief, Wim Klever in 1990 wereldkundig kon maken, namelijk dat de anoniem verschenen Kort Verhael van Nieuw-Nederlants (1662) en Vrye Politijke Stellingen en Cosideratien van Staat (1665) door van den Enden geschreven waren. Hadden de auteurs Petitfils notitie serieus genomen en in archiefonderzoek nagetrokken, dan hadden ze Wim Klevers ontdekking dertig jaar vóór kunnen zijn.

Doordat ze uitgebreid (maar “voorzichtig en kritisch”, p. 134) gebruik maakten van de memoires van de ex-gardeofficier Du Cause de Nazalle aan wie Van den Enden huisvesting had geboden in zijn Parijse school en die hem en het complot tegen Lodewijk XIV waaraan hij deelnam, verraadde, is het zelfs een spannend boekje. Voor mij was het een eye-opener dat het complot serieuzere trekken had en dat de Ned. Republiek er daadwerkelijk in betrokken geweest moet zijn dan het tot heden op mij overgekomen was. Om een of andere reden had ik het – ten onrechte bleek me nu – als een tamelijk dilettantische misschien wel charlatanerie beschouwd.

Na de vondsten van Wim Klever, na de ontdekkingen van Frank Mertens over Van den Endens bemoeienissen op het beeldkunstzinnige en literaire vlak én diens nauwgezette reconstructie van Van den Endens relaties [zie dit blog], gevoegd bij de heroplevende belangstelling voor de Gouden Eeuw, zou - ook al worden persoonlijke brieven en dagboekaantekeningen node gemist - de tijd rijp kunnen zijn voor een nieuwe en vollediger biografie.

Van den Endens geloof
Eén ding wil ik hier nog aan de orde stellen, namelijk wat de auteurs schrijven over Van den Endens geloof. Dat moet, volgens hen, anders geweest zijn dan dat van de meeste van zijn tijdgenoten, want anders had men hem niet voor atheïst uitgemaakt. Wat ze vervolgens schrijven over hoe hij geloofd kan hebben, vind ik tamelijk onthutsend. Ik citeer die passage in z’n geheel:

“Om te kunnen begrijpen wat en hoe Van den Enden geloofd kan hebben, dient men iets te weten van het godsbegrip van denkers als Descartes, Geulincx, Spinoza en Koerbagh. De essentie van dit godsbegrip is daarin gelegen, dat god wordt opgevat als het volmaakte denken en als de hoogste gedachte (Descartes). Dit houdt in, dat god slechts kenbaar is voor het zuivere of redelijke verstand (intellectus purus) en niet voor het zich in voorstellingen bewegende denken (imaginatio). De zich als zuivere denking en begrijpelijkheid te vernemen gevende god heeft niets meer gemeen met de antropomorfe god van de vertellingen ('fabeltjes'), waarin hem allerlei menselijke eigenschappen worden toegedacht.' Iemand wiens geloof zich tot godsbegrip heeft ontwikkeld kan daarom best zeggen, 'dat hij zich het fabeltje van het geloof heeft kwijt gemaakt', zoals Goeree Van den Enden laat opmerken. Het fabeltje is de verbeelding waarin de geloofswaarheid zich kleedt. Het is de buitenkant van het geloof, dat is de kant waardoor het telkens weer in conflict komt met de fabels, waarin anderen hun geloof kleden. Wie het verhaal en de verbeelding in dogmatiek en ritus doorziet als het noodzakelijke beeld waardoorheen de waarheid van het geloof zich symbolisch kenbaar maakt en te begrijpen geeft, verliest zijn voorkeur voor een bepaalde kerk. Van zo'n begrip getuigden de collegianten, die niet letten op de kerk waartoe iemand had behoord. In dit begrip kon Spinoza zijn huisgenoten in Den Haag oprecht aansporen getrouw de kerk te bezoeken en kon Franciscus van den Enden, zonder te huichelen de moederkerk van zijn jeugd trouw blijven. Deze redenering kan wat Descartes, Spinoza en Koerbagh betreft met teksten uit hun werk worden gestaafd. Met betrekking tot Van den Enden blijft het slechts een veronderstelling. Er is evenwel een redelijke grond om aan te nemen, dat Van den Enden zich zijn godsbegrip in hun geest heeft gevormd.”

Opmerkelijk is al hoe de auteurs het godsbeeld van Descartes, Geulincx, Spinoza en Koerbagh menen op één hoop te kunnen gooien. Maar wat voor godsbeeld dichten degenen Spinoza toe die kunnen schrijven over: “De zich als zuivere denking en begrijpelijkheid te vernemen gevende god”? Dit Scholastiek-theologische (en Cartesiaanse) godsbeeld aan Spinoza toeschrijven viel me goed tegen van Guido van Suchtelen die zoveel jaren secretaris van de Ver. Het Spinozahuis was – dat hij zo weinig van Spinoza’s filosofie had opgestoken…

______________-

Blog over Guido van Suchtelen

Over Meininger kon ik niet meer vinden dan dat hij ook nog (mee-)schreef aan:  
Jan V. Meininger & Pieter Gootjes, Voorlopige verkenning van enkele algemene aspecten van de geneeskundige wetenschapsbeoefening in Nederland aan en buiten de universiteiten: rapport nr. 1 van de Geneeskundige Raad van Nederland. Staatsdrukkerij, 1965

Reacties

Dat onderschrijf ik volledig: een nieuwe biografie van Van den Enden is meer dan wenselijk, gezien de ontzaglijke hoeveelheid materiaal die er sinds het verdienstelijke boek van Meininger / van Suchtelen boven water is gekomen door de inzet van Bedjai, Klever, Mertens en Proietti. Zo'n uitgebreide biografie zou ook zeer boeiend kunnen zijn omdat het leven van Franciscus een nogal grillig verloop had: jeugd in Antwerpen, Jezuiet in Leuven, leraar op tal van Belgische colleges, kunshandelaar in Amsterdam, stichter / directeur Latijnse school, toneelschrijver, taalmeester, alchemicus, procureur candidaatkolonisten, pamflettist en politicoloog van formaat, spil van atheistisch Cartesianisme, leraar Latijn en filosofie Spinoza, aktivistischvrijheids-strijder in Amsterdam en Parijs, complotteur, arrestatie,proces, dood aan galg.
Zijn biografie zou een mooi project kunnen zijn voor Wielema of Leeuwenburg: zij hebben er de kennis en talenten voor.