Conrad Busken Huet (1826-1886)

Zojuist heb ik zeer geboeid en als in één ruk Olf Praamstra’s Busken Huet. Een biografie [2007] uitgelezen (843 blz. tekst; incl. noten en index 941 blz). Het werd vorige week in de verse ramsj heel goedkop aangeboden. Ik vermoed dat de uitgever, Boom/imprint Sun, zijn restant heeft opgeruimd om het binnenkort in een nieuwe druk weer op de markt te brengen.

Het is een van de best geschreven biografieën die ik ooit las. Praamstra heeft zich lang en intensief met Busken Huet bezig gehouden en schreef een wetenschappelijke, objectieve biografie over de beste literatuurcriticus die Nederland ooit heeft gehad – het werd tegendeel van een hagiografie. Busken Huet was bepaald geen ‘heilige’ en Praamstra laat heel duidelijk telkens ook de minder fraaie kanten van zijn persoonlijkheid zien. Als zijn ergernis gewekt was – en dat was snel, want hij legde zijn maatstaven hoog bij de beste Europese en vroegere literatoren – dan kon hij ongenadige scherpe kritiek spuien. Hij werd om zijn kritieken in De Gids dan ook wel aangeduid als ‘de beul van Haarlem’ (waar hij toen woonde). Meermalen beschrijft Praamstra dat Busken Huet een blinde vlek had voor de ergernis die hij bij anderen met zijn scherpe pen opwekte.
Praamstra is verder erg goed in het kort uitleggen van allerlei historische omstandigheden (de universitaire organisatie in de 19e eeuw, het studentenleven, de revolutie van 1848, het cultuurstelsel etc.)

Ik wilde het boek graag lezen, vanwege de fraaie aandacht die Busken Huet aan Spinoza gaf in het werk waarmee hij beroemd is geworden en waarmee hij de eerste Nederlandse cultuurgeschiedenis schreef: Het land van Rembrand (zonder t). [Ik schreef daarover op 8 okt. 2008 dit blog]. Volgens Praamstra “is er waarschijnlijk geen boek dat een grotere invloed heeft gehad op het beeld van de zeventiende eeuw dan dit.” (p. 826)

Conrad Busken Huet was een telg van Hugenoten met veel predikanten in de familie. Het sprak vanzelf dat ook hij theologie studeerde; dat deed hij in Leiden. Daarna was hij enige jaren predikant aan de Waalse kerk in Haarlem. Nadat hij uit die kerk was gestapt werd hij werkzaam als redacteur van De Gids, de Opregte Haarlemsche Courant, later de Java Bode en z’n eigen Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië. Hij schreef veel en kritisch over literatuur wat als zeer provocerend werd ervaren. Wel werd zijn prachtige stijl gewaardeerd.

Busken Huet was als student en jong predikant weg geweest van de ‘moderne theologie’ zoals die in Nederland vooral geleerd werd door de hoogleraar theologie J.H. Scholten, een aanhanger van de zgn. “Tübinger school”. De Bijbel was geen openbaring die a.h.w. door God op papier was gezet, maar mensenwerk; was deels goddelijke waarheid, deels menselijke fictie en zat dus vol menselijke ruis. Het bestaan van God werd niet betwijfeld, maar voor de rest was elk onderzoek vrij. Er lag veel nadruk op de ratio. In Lausanne, waar hij na z’n opleiding heen ging om ervaring op te doen en beter Frans te leren spreken, raakte hij onder invloed van een andere stroming waarin niet het verstand doch louter door het gevoel en het geweten het goddelijke kon worden ervaren – waarin die de Bijbelse waarheid niet werd betwijfeld. Hij zwalkte tussen ratio en gevoel.

Als jong predikant in de Waalse kerk in Haarlem leerde hij almaar meer een uitgekleed geloof, gebaseerd op een Bijbel die ontdaan was van al het bovennatuurlijke. Maar het gevoel protesteert tegen een wereld zonder God, want hoe is de mens anders te troosten in tegenslag en verdriet?

Hij werd een popularisator van de ‘moderne theologie’. Hij vond dat ook gewone gelovigen op de hoogte moesten worden gebracht van de verworvenheden van de nieuwe thologie en de moderne kritische bijbelwetenschap. In die geest publiceerde hij Brieven over den Bijbel. Hij kreeg er heel calvinistisch Nederland van over zich heen. Praamstra typert zijn preken aldus: “Na een uitvoerige en met kracht van argumenten gevoerd pleidooi voor het ongeloof, volgt een wilskrachtige, maar weinig overtuigende oproep om ondanks alle twijfels te blijven geloven.”(p. 366)

Maar een echte modernist was hij toch niet en later, nadat hij afstand had genomen van kerk en geloof, kreeg hij er spijt van dat hij met de nieuwe theologie had meegeholpen het christendom uit te hollen. Hij ontpopte zich politiek als behoorlijk conservatief; ook t.o.v. de kerk. Hij kon niet meer hebben dat het christendom werd aangevallen. Hij ging zelfs zover te menen: zonder orthodoxie geen christendom.

In deze biografie komt de naam van Spinoza slechts één keer voor en dan nog met de aloude, ongunstige, beschuldigende klank. Busken Huet ging z’n leermeester Scholten namelijk in plaats van  als calvinist in werkelijkheid als een aanhanger van Spinoza zien. Maar je proeft de invloed van Spinoza door de 19e eeuwse context in het hele boek heen. Eigenlijk had Busken Huet van jongsafaan een nogal verwrongen relatie met het geloof gehad. Het spontane, eenvoudige geloof had hij nooit gekend. Hij dwong zich te geloven. Hij wilde geloven en door een godsdienstige opleiding en functie de twijfels en inzichten van de rede de baas worden. Busken Huet had er voortdurend moeite mee om zijn verschillende gevoelens met elkaar in het reine te laten komen. Hij bleef worstelen met het krampachtig willen geloven. Hij schreef zichzelf a.h.w. het geloof voor. Hij wilde gelovig zijn tegen zijn aard in. Maar dat werkte natuurlijk niet. Je proeft zijn eigen gegroeide overtuiging dat alle geloof fictie is – “een menselijke fantasie, uitgevonden omdat er behoefte bestaat aan een God die de mens kan troosten in tijden van tegenspoed.” (p.328) Later kreeg de kunst en dan vooral de literatuur bij hem deze functie.

Hij was bevriend met Johannes van Vloten, maar zoals met z’n meeste vrienden raakten ook zij met elkaar gebrouilleerd. Na diens dood schreef Busken Huet wel een soort In Memoriam, en daarin:

Het spinozisme waarmede hij de menschen sedert achterna zat, meer door ijver dan door goeden smaak gedreven, was, met allen eerbied voor zijne uitgaaf van Spinoza's werken, ondernomen in overleg met Dr. Land, eene nieuwe dogmatiek, weinig diepzinniger dan de oude waarvan zij heette te verlossen. Gij moest te vergeefs u afvragen waarin, van dit spinozisme zonder Spinoza, het aantrekkelijke bestond; en onvermijdelijk was de slotsom dat gij met eene zelfgebrouwen of huisbakken godsdienst te doen hadt, alleen bruikbaar voor eene eigenwillige soort van geloovigen op eigen hand.” *)

Tenslotte nog dit: een voorbeeld hoe riskant het is zomaar, zonder context en zonder meer te weten, een citaat over te nemen. In een recent blog, waarin ik wat schreef tegen het erfelijk koningschap, citeerde ik een tekst die Conrad Busken Huet in 1865 schreef: "In feite is Nederland sedert 1848 ‘een democratische republiek met een vorst uit het Huis van Oranje als erfelijk voorzitter.’" Busken Huet bedoelde dat echter niet als “goed zo,” maar als kritiek op de koning die te weinig om z’n positie terugvocht. Busken Huet was anti-liberaal, tegen het toenmalige parlementaire stelsel en voorstander van een absoluut koningschap!
Het is maar dat we het citaat goed lezen…

 

*) Cd. Busken Huet: Johannes van Vloten. Januarij 1818 - September 1883. In: Litterarische Fantasien en Kritieken (twee en twintigste deel), H.D. Tjeenk Willink, Haarlem, z.j.(1886) [Bij dbnl]