Brieven over de 'Wederopstanding'

Gisteren was de eerste dag van de VHS Studiebijeenkomst over Spinoza’s Briefwisseling, die werd geopend door Piet Steenbakkers, van wie we – zoals we ge(ver)wend zijn – een handige handout ontvingen. Niet alles kan ik hier uiteraard aan de orde stellen. Ik kies voor dit blog de voor mij nieuwe informatie en nuttige inzichten die Steenbakkers bracht. Dat betreft dan de laatste brieven die Oldenburg en Spinoza elkaar schreven, nadat ze hun correspondentie na een pauze van een flink aantal jaren weer oppakten.

Ik heb in een blog van bijna een jaar geleden al eens voorgesteld die laatste reeks brieven aan te duiden als “Brieven over de ‘opstanding’”, want dat is hét centrale onderwerp ervan. Ik volgde daarbij de vertaling van Akkermans, maar bij nader inzien volg ik liever Steenbakkers vertaling: wederopstanding (resurrectio). Naar hetgeen Steenbakkers bracht, blijkt nóg scherper hoe dat het heikele onderwerp is waarheen die brieven culmineren.
[N.B. die typering met Brieven over de ‘Wederopstanding’ is niet van Piet Steenbakkers. *]

   
glasraam van de wederopstanding van Christus in de kathedraal van Salta in Argentinia

Hoe Brief 79 is overgeleverd
Over Oldenburgs laatste – niet meer door Spinoza beantwoorde – brief (Br. 79) lezen we in de Toelichting van Hubbeling in de Briefwisseling op p. 534: “Evenals de brieven 28 en 29 is ook deze Latijnse brief in handen geweest van de uitgevers, maar door hen uiteindelijk niet opgenomen; wel hebben ze er eerst een kopie van gemaakt. Alleen deze kopie in manuscript is bewaard.” [Voor nog wat aanvullende informatie over deze brief zie ***]

Wat blijkt, zo hoorden we van Steenbakkers: de brief is wél gezet en gedrukt geweest. Maar vervolgens moeten de samenstellers van de OP zich gerealiseerd hebben dat er geen antwoord van Spinoza was en dat die brief van Oldenburg dus niet aan hun criterium voldeed, zoals te lezen is in De Nagelate Schriften dat ze opnamen: “Brieven van verscheide geleerde mannen aan B.d.S. met des zelfs antwoordt; grotelijks tot verklaring van des zelfs nadere werken dienende.” (NS p. 477). Daarom besloten ze die laatste Oldenburg- brief uit de al gedrukte vellen te laten verwijderen, hetgeen ze door een knip van de schaar erdoorheen aan de binder aangaven. Zo kwam die brief niet terecht in de gedistribueerde OP’s – op twee exemplaren na waar die brief wél in is blijven zitten. Eén van die exemplaren is in het bezit van de Ver. Het Spinozahuis.

Het is in zekere zin jammer dat de stringente redacteuren dat besluit namen, maar gelukkig dat ze in hun opzet niet zijn geslaagd en dat deze brief toch tot ons gekomen is. Want ook het niet beantwoorden van deze brief is zeer veelzeggend. Voor ik daarover verder ga eerst iets over

Spinoza’s rationele opvatting over wonderen
Wederopstanding zou een wonder zijn: iets tegen de natuur en dat is voor onze rede niet mogelijk. In het 6e hoofdstuk van de TTP had Spinoza zijn kijk op wonderen uitgelegd en in §15 (p. 202) helder geformuleerd: “Want al wat met de natuur in strijd is, druist tegen de rede in, en wat tegen de rede indruist, is ongerijmd, en dient daarom verworpen te worden.” Daaraan voorafgaand staan nog twee even heldere zinnen: “Daarom concluderen wij hier in het algemeen dat alles wat in de Schrift als waar gebeurd wordt verteld, volgens de natuurwetten noodzakelijk is geschied, zoals alles.”
En tussen deze twee overduidelijke zinnen staat een even duidelijke: “Als er al eens iets gevonden kan worden waarvan met bewijskracht aangetoond kan worden dat het met de natuurkrachten in strijd is of daaruit niet kan volgen, moet dat door heiligschennende mensen aan de heilige boeken zijn toegevoegd.” Met andere woorden: dan hebben we te maken met een latere vervalsing! Aldus de nuchtere conclusie van onze filoloog.

Wederopstanding allegorisch lezen
Als we ons herinneren hoe sterk Spinoza in zijn heuristische methode van Bijbelkritiek bezwaar heeft tegen de allegorische uitleg à la Maimonides om van passages die we niet met onze rede begrijpen, te beweren dat ze allegorisch of metaforisch gelezen moeten worden, dan moet Spinoza zich wel geweld hebben aangedaan door, waarschijnlijk om zijn vriend Oldenburg met “vervalsing” niet te zeer voor het hoofd te stoten, in brief 78 te schrijven: “Verder vat ik evenals gij het lijden, de dood en de begrafenis van Christus letterlijk op, zijn opstanding daarentegen symbolisch.”

Het is jammer dat Akkermans hier niet met de term allegorisch vertaalde. Dan zou iedereen die de TTP gelezen heeft meteen aanvoelen hoe Spinoza hier iets doet, waar hij grote afkeer van heeft. In de originele Latijnse versie staat: “ejus autem resurrectionem allegoricè.” [Br. 78, OP Ep. XXV]

Spinoza overwon kennelijk liever deze weerstand en dan maar allegorice op te schrijven, in plaats van te spreken van vervalsing. Of eigenlijk maakte hij van die scherpe kritiek (vervalsing) in wat hij daarna schreef liever verbeelding: “Toegegeven, de bijzonderheden waarmee ook deze laatste [resurrectio] door de evangelisten wordt verhaald, zijn zodanig, dat wij niet kunnen ontkennen, dat zij zelf geloofd hebben dat Christus lichamelijk is opgestaan [..]. Hierin kunnen zij echter zonder dat dit de leer van het evangelie aantast, gedwaald hebben [… ect]."
En hoewel hij elders (in de TTP) onderscheid maakte tussen profeten en de apostelen die hij als leraren ziet, zet hij hier de evangelisten op dezelfde lijn als de profeten waarover hij de TTP uitvoerig over hun grote verbeelding etc. had geschreven.

Veelzeggend niet-antwoorden
Wat kan Spinoza, die zijn positie zo haarscherp duidelijk heeft gemaakt, dan nog antwoorden, als Oldenburg in die laatste brief stelt dat hij voor zijn allegorische lezing geen argumenten noemt en vooral dat deze lezing wél de leer van het evangelie aantast, want “op dit leerstuk van de opstanding berust de gehele Christelijke godsdienst en zijn waarheid.”  
Had Spinoza dan moeten schrijven dat de hele christelijke godsdienst (zo gezien**) op een dwaling (verbeelding, of wellicht zelfs vervalsing) berust? Hij koos ervoor die laatste brief maar niet meer te beantwoorden. Een uiterst sprekend niet-antwoorden!


Resurrectio, gravure [13 X 18.5 cm] van de Franse graveur van Nederlandse afkomst, Thomas De Leu (1560-1612)

 

                                               * * *

*] Ik handhaaf dus - met kleine verbetering - mijn voorstel voor naamgeving: "Brieven over de ‘Wederopstanding'".
Op Adrie Hoogendoorn's in een reactie op dat eerdere blog gegeven bewaar tegen mijn naamgeving van die brieven (“Jouw voorstel om van de ‘Brieven over de opstanding' te spreken voor de late Oldenburg-brieven, wekt de suggestie dat het over een theologisch onderwerp gaat met een hoog halleluja-gehalte”) is mijn antwoord dat Spinoza – zoals altijd - op zijn filosofische manier ingaat op een theologisch onderwerp. Dat is niet anders dan bij het onderwerp ‘God’, ‘Gods attributen’ of 'intellectus infinitus' of ‘het kwaad’. Theologie gaat niet over waarheid. Als het gaat om de waarheidswaarde van een theologische verbeelding (of zingeving), b.v. ‘Wederopstanding’, dan kun je wat de waarheidspretentie betreft daarover alleen filosofisch spreken.

**) Dat was overigens niet Spinoza's visie op de essentie van het christendom dat hij veelmeer als een ethische leer zag zoals hij die uit de hele Bijbel opdiepte: in gehoorzaamheid aan God (d.i. aan de hoogste - politieke - overheid) doen van naastenliefde en gerechtigheid.

***) THOMAS CARSON MARK schrijft in “A unique copy of Spinoza’s Nagelate Schriften,” [In: Journal of the History of Philosophy, Volume 13, Number 1, January 1975, pp. 81-83]:

“The letter [to Spinoza, dated 11 February, 1676 (Letter LXXIX)] from Oldenburg did not appear in the Nagelate Schriften at all, though Gebhardt believes that it was intended for publication in 1677 and was left out only by accident. It remained unpublished throughout the eighteenth century. Our knowledge of it is not derived from the original letter, which is not preserved, but from an old copy found with other Spinoza correspondence in the Baptist orphanage in Amsterdam in the 1850's.”

Reacties

Met deze laatste 2**-volzin ben ik helemaal gelukkig en zie ik dat je mijn DEFINITIE VAN HET CHRISTENDOM (Eburon) volledig (door dat "d.i.") onderschrijft: de politieke implicatie of opdracht van de bijbelse boodschap.

Ja, Wim, die lezing van de TTP heb ik van jou geleerd - van die waarheid heb je mij voldoende doordrongen. Misschien had ik van jou i.p.v. ethische leer, politieke leer moeten schrijven? Maar ik denk dat dat voor Spinoza uiteindelijk om hetzelfde gaat of althans dat het politieke sterk in het verlengde van het ethische ligt.